Meteorologen gebruiken geregeld het woord “trog” om een weersituatie te beschrijven. Voor de meteoroloog gesneden koek maar voor de kijker of luisteraar niet altijd. Ik deze column wordt uitgelegd wat een trog is. Als u dan een keer het woord “trog” voorbij hoort komen of u leest het in het weekend weerbericht van buienradar dan bent u goed voorbereid en weet u waar het over gaat. Een trog hangt samen met een lagedrukgebied. Op de weerkaart is een trog zichtbaar in het isobarenpatroon (lijnen van gelijke druk) als een uitstulpsel van het laag. De isobaren knikken duidelijk in een trog en je kan door de scherpe knikken een lijn tekenen. Dit noemen we de trog-as. Bij de passage van een trog merk je daarom altijd een windsprong. Typisch voor Nederland is een voor de trog naar zuidwest draaiende (krimpende) wind. Na trogpassage draait (ruimt) de wind vervolgens naar het noordwesten.
De blauwe lijn is een trog, de rode lijnen zijn rug-assen (Bron: DWD).
Een trog betekent in het algemeen wolkenvorming en vaak buien. Dat komt omdat in de trog de lucht opstijgt. Stijgende lucht koelt af en leidt bij voldoende vocht tot wolken en mogelijk buien. Zonder te diep op de dynamische processen in te gaan komt het er op neer dat lucht een trog sneller instroomt dan uitstroomt. Hierdoor hoopt in de trog-as de lucht op en die kan maar één kant op en dat is naar boven. Ook in de bovenlucht is de trog vaak herkenbaar waardoor de lucht flink kan door stijgen. Buien kunnen zo zeer actief worden. Overigens zie je bij fronten ook een knik in de isobaren. Dit kan eveneens als trog worden opgevat. Groot verschil is dat die knik het frontvlak markeert en een front is de scheidingslijn van twee luchtsoorten. Een trog manifesteert zich in een enkele luchtsoort.
Een koufront boven Groot-Brittannië.
De buienwolken van een trog liggen over en ten zuidwesten van Ierland. Troggen komen dus vrijwel altijd vanaf de Atlantische Oceaan over Groot Brittannië bij Nederland aan. Ze hebben dan al een heel traject afgelegd. Maar soms ontstaat er ook een trog op de Nederlandse kustlijn die niet een hele reis achter de kiezen heeft maar in een kleine circulatie tot stand komt. Dit noemen we een kustvore. (Vore is een synoniem voor trog.) Een kustvore zien we het vaakst in het najaar als het zeewater het warmst is en vaak warmer is dan het land (zeker in de avond en nacht). Een kustvore ontstaat in Nederland als de lucht vanaf zee met een westelijke stroming geconfronteerd wordt met land, in dit geval de westkust. Land zorgt voor veel meer wrijving dan een relatief glad wateroppervlak en daardoor wordt de aangevoerde lucht afgeremd. In de kuststrook ontstaat dan aan het aardoppervlak een opeenhoping van lucht die maar een kant op kan: omhoog. Omdat de aangevoerde lucht vanaf zee door het warme zeewater al redelijk onstabiel is ontstaat er een buienlijn op de kust die daar vrijwel stationair blijft liggen. In het binnenland is het wrijvingseffect niet merkbaar en ontstaan er geen buien. Op de buienradar is een kustvore altijd mooi herkenbaar en ook op de weerkaart is de windsprong en de isobarenknik te analyseren.
De lucht slibt dicht met stapelwolken en buien. De trog nadert vanaf het water.
Ook bij een hogedrukgebied zie je soms een duidelijke uitloper. Dit noemen we een rug. Daar speelt precies het omgekeerde proces af. Op hetzelfde moment stroom er meer lucht uit de rug dan dat er inkomt. Zo zou een vacuüm kunnen ontstaan maar de natuur steekt daar een stokje voor en laat van bovenaf lucht instromen. Een dalende luchtbeweging dus en dit leidt tot wolkenoplossing. Een rug van hoge druk wordt daarom vaak geassocieerd met mooi weer.